Ik vind het spannend om in een (vreemde) taal naamwoorden te ontdekken zoals bv in het Nederlands “vat”: het vat (das Fass) maar de vat (der Griff).
Willen jullie meedoen om verdere woordenparen te vinden?
Ik vind het spannend om in een (vreemde) taal naamwoorden te ontdekken zoals bv in het Nederlands “vat”: het vat (das Fass) maar de vat (der Griff).
Willen jullie meedoen om verdere woordenparen te vinden?
Ik zou dat eerder in de categorie „taalspelen“ willen verplaatsen.
de appel der Apfel
het appel 1) der Appell 2) die Berufung
in appel gaan in Berufung gehen
de doek das Tuch (de zakdoek = das Taschentuch, de handdoek = das Handtuch)
het doek die Leinwand, der Vorhang im Theater
het doek valt der Vorhang fällt
Nur zur Info: In dieser Bedeutung kommt „vat“ nu in bestimmten Ausdrücken vor, Uwe.
Griff im konkreten Sinne (etwas, zum Festhalten) heißt auf Niederländisch
het handvat
Als Übersetzer - nicht für Niederländisch natürlich - hatte ich an der Stelle zwar ganz dünnes Eis befürchtet, mich aber dann doch aufs gefrorene Wasser gewagt.
het bos - de bos
het blik - de blik
Und noch so viele andere! Ich weiß oft, dass es beide Möglichkeiten gibt, aber was ist was? Ist “het bos” nun der Wald oder der Strauß Blumen? Natürlich kann ich nachgucken, aber im Gespräch verhedder ich mich häufig. Kennt jemand Eselsbrücken?
Dag Meisje,
Om te beginnen is deze gemakkelijk: de verkleinwoorden zijn in het enkelvoud allemaal “het-woorden”.
De man - het mannetje
De vrouw - het vrouwtje
Het kind - het kindje
En speciaal voor jou:
De meid - het meisje
PS Misschien zijn Nederlanders daarom zo dol op verkleinwoorden.
Alle Himmelsrichtungen sind het-Wörter:
het noorden
het oosten
het zuiden
het westen
Eselsbrücke: Himmelsrichtungen und het-Wörter fangen beide mit “ h ” an.
Dank je wel,Ludo! Dat Nederlanders dol op verkleinwoorden zijn, is heel opvallend. Misschien heb jij de reden ervoor gevonden! Trouwens heb ik vaak meegemaakt dat Nederlanders zelf niet weten of iets een de-woord of een het-woord is, als ik ze vraag.
Dat kan ik me eigenlijk niet voorstellen, Meisje. Ik denk dat je bedoelt dat de meeste Nederlanders bij een de-woord niet weten of het mannelijk of vrouwelijk is. Dat is namelijk inderdaad zo – en in de meeste gevallen is dat in het Nederlands ook helemaal niet belangrijk om te weten.
Schau dir auch mal dieses Thema hier im Forum an:
Beste Alex,
Ik bedoelde wat je niet kunt geloven. Ik herinner me een vraag van 12 jaar geleden: het toilet of de toilet? Dat resulteerde in een lange discussie onder mijn Nederlandse collega’s.(Ondertussen zeg ik “het toilet” of “de wc”.) Ik herinner me omdat het me zo interessant leek. En een paar dagen geleden heb ik iets dergelijks meegemaakt met een ander woord. Maar ook in Duitsland hebben wij discussies over “das Joghurt” of “der Joghurt”, “die E-mail” of “das E-mail”…
Ik stel geen vragen meer aan mijn collega’s over mannelijke of vrouwelijke de-woorden, dat leer ik in dit leven niet meer.
De toilet? Rare collega’s heb je
Maar je hebt gelijk: dat soort discussies komen in wel meer talen voor …
Klopt!