Finde die Fehler im niederländischen Satz (für Anfänger)

Een nieuwe zin (112) met een fout:

  • Papa, kan die vis achterruit zwemmen?
2 „Gefällt mir“
Verena (112)

Papa, kan de vis achteruit zwemmen?

1 „Gefällt mir“
Chris 1

Papa, kan die vis achteruit zwemmen?

1 „Gefällt mir“
Freyja 112

Papa, kan die vis achteruit zwemmen?

1 „Gefällt mir“
Nicole

Papa, kan die vis achteruit zwemmen?

1 „Gefällt mir“

Een nieuwe zin (113) met een fout:

  • In een bos staat bomen of zitten bloemen.
Freyja 113

In een bos staan bomen of zitten bloemen.

1 „Gefällt mir“
Chris 1

In een bos staan bomen of zitten bloemen

1 „Gefällt mir“

Een nieuwe zin (114) met een fout:

  • De hele familie zit achter de tafel.
Verena (114)

De hele familie zit aan (de) tafel.

1 „Gefällt mir“
Chris 1

De hele familie zit aan tafel

1 „Gefällt mir“
Freyja 114

De hele familie zit aan de tafel.

1 „Gefällt mir“
Nicole (113)

In een bos staan bomen of zitten bloemen.

1 „Gefällt mir“
Nicole (114)

De hele familie zit rond de tafel.

1 „Gefällt mir“

Een nieuwe zin (115) met een fout:

  • Een haan en twintig kips.
1 „Gefällt mir“
Chris 1

Een haan en twintig kippen.

1 „Gefällt mir“
Nicole

Een haan en twintig kippen.

1 „Gefällt mir“
Freyja 115

Een haan en twintig kippen.

1 „Gefällt mir“

Een nieuwe zin (116) met een fout:

  • Op een mooje dag in mei zijn veel mensen blij.
Chris 1
  • Op een mooie dag in mei zijn veel mensen blij.
1 „Gefällt mir“