Wie wat waar

Dat het vraagwoord „wie“ in het Nederlands met een werkwoord in het meervoud gecombineert kan worden was een verrassing voor mij.

Er is dit mooie gedicht van Christian Morgenstern waarin een gestorven onderwijzer vanuit zijn graf ontkent dat er “Werwölfe” in het meervoud bestaan, want: “Zwar Wölfe gibt’s in großer Zahl, / Doch wer gibt’s nur im Singular…”

In het Duits kan je niet vragen: “Wer kommen heute abend zur Feier?” In het Nederlands kan je vragen: “Wie komen vanavond naar het feest?” In het Duits is er maar één uitzondering: het werkwoord “sein”. Je kan vragen: “Wer sind denn die Menschen, die Trump gewählt haben?” (Maar: „Wer sind an der Reihe?“ zou verkeerd zijn…)

Ik heb eens een klein experiment genomen. Meerdere vragen werden door mijn scholieren vanzelfsprekend niet als vragen naar maar een persoon begrepen: “Wer geht zum Abiball? Wer war in den Ferien im Urlaub?” enz. Steeds ging men ervan uit dat meerdere mensen waren betrokken.

Onze taal is geen nauw afbeeld van de realiteit. Het enkelvoud in de Duitse taal bepaald niet dat er in de realiteit noodzakelijk sprake is van een enkeling. Zou het degenen kunnen helpen die van mening zijn dat de mannelijke vormen vrouwen “onzichtbaar” maken? “Fragen Sie ihren Arzt oder Apotheker!” – “Die Autohestelller müssen sich dem Aus des Verbrenners stellen.” Ik denk bij deze zinnen helemaal niet an penissen… („Verbrennerin“ zou grappig klinken.)

1 „Gefällt mir“