Finde die Fehler im niederländischen Satz (für Anfänger)

Chris 1

Ik kies altijd voor een gebakken ei.

1 „Gefällt mir“
Chris1 (89)

Ja, een gebakken ei
met een reepje ham erbij :yum:

1 „Gefällt mir“
Freyja

Wil je een gekookt of een gebakken ei?

1 „Gefällt mir“

Een nieuwe zin (90):

  • Onze kat is een gelukkige kat, hij houdt van danzen
1 „Gefällt mir“
Chris 1

Ik geloof maar, dat jullie kat toch meer van dansen houdt

1 „Gefällt mir“
Chris1

Ja Chris, dat klopt helemaal :cat2:

Een nieuwe zin (91):

  • Deze winkel verkoopt ook sinasappelsap.
Freyja90

Onze kat is een gelukkige kat, hij houdt van dansen

1 „Gefällt mir“
Freyja 91

Deze winkel verkoopt ook sinaasappelsap.

1 „Gefällt mir“
Chris 1

Ik kies dan maar beter voor sinaasappelsap, dan weet ik tenminste wat er in de fles zit.

1 „Gefällt mir“

Een nieuwe zin (92):

  • Na schooltijd pakken de kinderen met een hun mobieltje.
Chris 1

Na schooltijd pakken de kinderen meteen hun mobieltje.

1 „Gefällt mir“
Freyja 92
  • Na schooltijd pakken de kinderen meteen hun mobieltje.
    Triest maar waar.
1 „Gefällt mir“

Een nieuwe zin (93):

  • Bij de bakker kan je geen oud broot inleveren
Nicole67

Bij de bakker kan je geen oud brood inleveren.

1 „Gefällt mir“
Freyja 93
  • Bij de bakker kan je geen oud brood inleveren.
1 „Gefällt mir“
Chris 1

Bij de bakker kan/ kun je geen oud brood inleveren

1 „Gefällt mir“
Tip voor Nicole67 (zin 93)

Bedankt voor je reactie, maar oud=>oude is niet de fout. :thinking:
(Tip: Je kan „Zusammenfassung“ vervangen door „Nicole67“.

Een nieuwe zin (93):

  • Ik kom wat later, ik heb mijn trein gemitst

Bedankt. Ik heb de regel van de adjektiven niet volledig gelezen. :crazy_face:

Nicole67

Ik kom wat later, ik heb mijn trein gemist.

1 „Gefällt mir“