Deelbare werkwoorden

Goedemorgen allemaal,

Ik heb een vraag over deelbare werkwoorden. Moet ik ze delen als het kan?

Ik ben teleurgesteld dat je me niet op heeft gebeld./Ik ben teleurgesteld dat je me niet opgebeld heeft.

Als ik mee mag komen, zou ik blij zijn./Als ik mag meekomen, zou ik blij zijn.

Dank jullie nu al voor jullie antwoord. (Nou, dit klinkt ook niet mooi, toch?)

Groetjes,

Ruth

Hoi Andrea,

In principe ja. Deelbare of scheidbare werkwoorden worden – de naam geeft het al aan – inderdaad gedeeld:

Voorbeelden:
ik bel je op
ik ga met je mee
ik steek een kaars aan
ik werk mijn administratie bij
ik ben de straat overgestoken
ik heb de lamp aangedaan

In jouw voorbeelden is het:

  • Ik ben teleurgesteld dat je me niet hebt opgebeld (opgebeld hebt mag ook, maar is minder gebruikelijk). In dit voorbeeld staat -ge tussen „op“ en „beld“. Op die manier is opgebeld dus opgedeeld.

  • Als ik mee mag komen zou ik blij zijn, of omgekeerd: Ik zou blij zijn als ik mee mag/mocht komen.

Als ik mag meekomen is niet fout. Ik zou de voorkeur geven aan de eerste variant. Waarschijnlijk heeft het iets te maken met hoe „vast“ de combinatie wordt ervaren. Dat is vast geen bevredigend antwoord voor je, want het heeft veel met gevoel te maken …

Dank jullie nu al voor jullie antwoord.

In het Nederlands zeg je in dit geval:

Alvast bedankt voor jullie antwoord
of
Ik kijk uit naar jullie antwoord.

Ich hoffe, das hilft dir (etwas) weiter.

3 „Gefällt mir“

Goedemorgen, Alex,

hartstikke bedankt voor je antwoord. Dus is het helaas toch moeilijker dan ik dacht. Of misschien ook niet, want ik merk dat zich bij mij geleidelijk ook een gevoel voor de taal ontwikkelt. Hoewel ik nog steeds bij elke zin die ik schrijf of zeg denk, dat het helemaal niet Nederlands klinkt.
Als het kon zou ik het liefst een poosje in Nederland gaan wonen. Dat is vast de beste manier om een taal te leren.

Een fijne dag!

Ruth

1 „Gefällt mir“

Hoi Ruth, als je ooit de mogelijkheid hebt om een tijdje in Nederland te gaan wonen, moet je dat zeker doen. Het is inderdaad de beste manier om de nuances van de taal onder de knie te krijgen.

1 „Gefällt mir“

Dag Ruth,
Eigenlijk zijn het samengestelde werkwoorden.
Een vaak gebruikte combinatie van een werkwoord met een ander type woord (voorzetsel, bijvoegglijk naamwoord) kan een vaste verbinding worden, een zogenaamde samenstelling.
Bijvoorbeeld: „lopen“ kan worden samengesteld tot meelopen, weglopen oplopen, samenlopen, achternalopen. En „wassen“ tot afwassen, witwassen enzovoort.

Bij de vervoeging van die samengestelde werkwoorden valt de samenstelling in sommige gevallen weer uit elkaar.
De worrden krijgen weer hun gewone plaats in de zin.
Bij het voltooide deelwoord zijn er twee vormen mogelijk.
Voorbeeld:
Gaan + mee = > meegaan

  • Zal ik met je meegaan?
  • Ïk ga met je mee.
  • Wij gaan met je mee.
  • Ik ben met je meegegaan." .(niet „gemeegaan“)

Maar sommige combinaties wijken van dat patroon af:
zuigen + stof => stofzuigen

  • Zal ik de kamer stofzuigen?
  • Ik stofzuig de kamer.
  • Wij stofzuigen de kamer.
  • Ik heb de kamer gestofzuigd. („niet stofgezuigd“)

Bij zeilen + plank => plankzeilen is er nog geen duidelijkheid.
De woordenlijst geeft alleen infinitief „plankzeilen“ en tegenwoordig deelwoord „plankzeilend“.
Bij sleeën + bob is men er wel klaar mee:
[ woordenlijst ]

1 „Gefällt mir“