Ich LIEBE die deutsche Sprache, aber die Deklination des Substantivs im Deutschen macht mich echt fertig. Voor andere Nederlanders: hoe hebben jullie dit geleerd? Vooral de mannelijke vormen vind ik echt moeilijk en dit heb ik dus ook nog nooit in een taalcursus of op school geleerd. Bepaalde vormen weet ik gewoon, omdat ik ze heb gelezen of omdat iemand mij heeft verbeterd, omdat ik het fout deed. Heeft iemand misschien een tip? Of iemand van de moedertaalsprekers van het Duits?
Der Garten
Des Gartens
Dem Garten
Den Garten
MAAR
Der Student
Des Studenten
Dem Studenten
Den Studenten
Als het om zulke dingen gaat, denk ik altijd echt: was ik maar moedertaalspreker van het Duits.
Dank voor jullie links (@Andrea1 ook!). Ik wist niet dat het zo heette. Dit vind ik denk ik toch wel het moeilijkste stukje grammatica van het Duits. Samen met de vele meervoudsvormen.
Misschien vind ik het ook wel zo moeilijk, omdat ik gewoon niet kan accepteren, dat het ons zo moeilijk wordt gemaakt. Dan hebben mensen die Nederlands leren het toch makkelijker.
Dat klopt wel en je hebt mijn “volles Mitgefühl”, MAAR: hoewel je als Duitser die Nederlands leert dit problem niet hebt, is het toch ook moeilijk om de preposities te leren die je nodig hebt om die naamvallen uit te drukken (bijvoorbeeld: Ich gebe dem Studenten den Brief - Ik geef de brief aan de student).
Maar je hebt gelijk, dat is lang niet zo gecompliceerd als de Duitse naamvallen…
Wat kan helpen, is dat we in ouder Nederlands, bijvoorbeeld uit de Bijbel zulke vormen ook nog wel kennen: zondag is de dag des Heeren (genitief), d.w.z. de dag van de heer. In de uitdrukking „de zoon des mensen“ is „mensen“ ook enkelvoud: de zoon van de mens. Mattheus 19 op Online-Bijbel.nl . Misschien is dat ook wel de achtergrond van samenstellingen als studentenkamer, mensenkind en herenhuis.
In een woordenboek als Duden (gratis te raadplegen op duden.de) staat de juiste verbuiging in enkel- en meervoud altijd vermeld, Ook Wiktionary is tegenwoordig een goede bron.
Eigenlijk valt de verbuiging van het substantief (zelfstandig naamwoord) nog wel mee. Die van het adjectief (bijvoeglijk naamwoord) is ingewikkelder.
Het komt er in grote lijnen op neer dat bij de genitief in het enkelvoud er een -s of -es bijkomt (maar niet bij vrouwelijke woorden); dat bij de datief meervoud er een extra n bij krijgt (als die er al niet stond; en alleen als het meervoud eindigt op letters als e, r, l; d.w.z., bijna altijd wel).
En dan heb je inderdaad die speciale zwakke verbuiging van Mensch, Student, Herr en nog een heleboel andere woorden), waar vrijwel overal -en komt te staan behalve bij de nominatief enkelvoud. Het verwarrende is dan dat -en niet altijd op een meervoud duidt.
O ja, ik vergeet nog één ding: de -e van het enkelvoud in de datief (bij mannelijke woorden), maar die is meestal facultatief. Wel nog vaak in staande uitdrukkingen: in diesen Sin(ne), in engerem Sin(ne), in hohem Maße, zum Tode betrübt.
Ja inderdaad, ik was verstrikt geraakt in mijn eigen wirwar van haakjes. En die andere had ik kennelijk verkeerd onthouden. Bedankt voor de correcties!